Geen registratie staat gelijk aan een economisch delict
De basis blijft autochtoon
WAGENINGEN – Wie denkt dat de aanleg van een stukje bos een kwestie is van de aankoop van wat willekeurig zaai- of plantgoed heeft het mis. Biodiversiteit, maar ook hoogwaardige kwaliteit, zowel fysiek als generatief, in relatie met productie, spelen een belangrijke rol. Zeker als betreffende bosbeheerder aanspraak wil maken op overheidssubsidie. Dan heeft de kweker alsook de afnemer te maken met de zaai – en plantgoedwet en de EG richtlijn 1999/105/EG voor bosbouwkundige richtlijnsoorten die bepalingen stellen omtrent de handel en registratie van de richtlijnsoorten. Houdt hij zich er niet aan, dan is zelfs sprake van een strafbaar delict.
De afgelopen twintig jaar is in Nederland betrekkelijk weinig aandacht besteed aan de kwaliteit van goed zaaigoed en goed plantsoen. Sinds korte tijd wordt de waarde daarvan weer ingezien. Leidend daarbij is de ‘Nederlandse Rassenlijst Bomen’ of kortweg ‘Rassenlijst’. De Rassenlijst omvat zaad- en stekopstanden en rassen van soorten die onder de EU-bosbouwrichtlijn (1999/105/EG ) met betrekking tot het verhandelen van bosbouwkundig teeltmateriaal vallen. Deze richtlijn is in Nederland uitgewerkt in de Zaaizaad- en Plantgoedwet. De daaruit volgende Nederlandse Rassenlijst Bomen staat onder toezicht van de Raad van Plantenrassen en wordt wetenschappelijk ondersteund door het Centrum voor Genetisch Bronnen Nederland (CGN). De Rassenlijst biedt veel informatie over genetische kwaliteit van bomen, de kwaliteitsborging van uitgangsmateriaal (soorten, rassen en opstanden) en de autochtone herkomsten.
Lange adem
De uitvoering ligt echter bij de sector. De Rassenlijst Bomen is een hulpmiddel bij de aanplant van landschappelijke beplantingen, bossen en bossen met als (neven)functie productie. De lijst heeft betrekking op bomen en struwelen, maar bevat ook een aanbevelende lijst van soorten, rassen en opstanden, bijvoorbeeld alle boom- en struiksoorten die niet onder de EU-richtlijn vallen. Lammert Kragt en Henk Tingen zijn namens Staatsbosbeheer nauw betrokken bij deze Rassenlijst. Kragt als senior adviseur Zaad & Plantsoen en Tingen als adviseur voor Ontwerp en Aanleg. “Het is van belang dat bij de aanplant van bomen en struwelen de juiste kwaliteit en herkomst wordt gehanteerd, omdat de aanplant van bomen en struwelen een zaak van de lange adem is. Foute aanplant en slechte herkomst nu is niet zomaar hersteld en heeft decennia lang gevolgen”, zegt Kragt.
Zwendel
Wat kwalitatief goed zaai- en plantgoed is, is bekend. Die soorten en rassen staan geregistreerd in de Rassenlijst. Kragt legt uit waar het nog wel eens misgaat, met name bij de eindgebruiker: “Als het gaat om zaad- en plantgoed, kijken we altijd naar twee kwaliteiten: de genetische kwaliteit en de fysieke kwaliteit. Indien de eindgebruiker bos wil planten dat voldoet aan de eisen van de wet Natuurbescherming (voorheen De Boswet, red) en daarvoor plantgoed via derden betrekt, dient hij op de hoogte te zijn van de registratie en de herkomst van het plantgoed. De kweker moet daarvoor een herkomstcertificaat dan wel een leveranciersdocument overleggen, waarop het basiscertificatienummer van de partij, uitgegeven door de NAK, staat vermeld. Dat maakt het mogelijk om terug te redeneren tot de bronpartij zaad of stek en betreffende de herkomst van een soort om daarmee te kunnen controleren of de soort is geregistreerd en van welke genetische herkomst deze is. Indien de zaadhandelaar en/of kweker geen registratie bijhoudt, is deze strafbaar op basis van een economisch delict. Voor de eindgebruiker kan dat vervelende gevolgen hebben. Allereerst heeft hij dan een soort waarvan de herkomst niet staat geregistreerd en dat kan gevolgen hebben voor de subsidieverstrekking. Maar daarnaast kan hij, net als de kweker, ook schuldig worden bevonden aan dat economisch delict.”
Goede opdrachtvraag
Tingen vervolgt: “Er is een goede omschrijving van wat goed en betrouwbaar plantgoed is, maar wij zouden ook graag zien dat de eindgebruiker een betere rol c.q betere mogelijkheden krijgt om bij voorbaat te controleren of hij het juiste materiaal krijgt. Dat kan op twee manieren. Allereerst moet hij de goede ‘uitvraag’ c.q. ‘opdrachtvraag’ weten te stellen. Daarnaast moet hij toegang krijgen tot het controlesysteem, zodat bij uitlevering van het plantgoed onmiddellijk aan de hand van het leveranciersdocument (certificaat) gecontroleerd kan worden of de gegevens kloppen. Dat betekent ook dat de subsidiegever, veelal de Provincies, meer, maar vooral betere expliciete voorwaarden kan stellen aan de herkomst van het zaai- en plantgoed voor landschap, bos en natuur. Die regelgeving is nu nihil.”
Twee uitgangspunten
En juist die kwaliteit van zaai- en plantgoed is vanuit twee uitgangspunten gezien belangrijk: biodiversiteit en functie. Tingen: “Heb je geen goed plantgoed, dan kan het zijn dat je een slechtere kwaliteit, bijvoorbeeld krom groeiend hout krijgt, dat nergens anders geschikt voor is dan voor de kachel. Een tweede punt is de biodiversiteit. Neem de autochtone meidoorn. Die bloeit in mei. De insecten, maar ook de vogels zijn daarop ingesteld. Neem je zaaigoed uit bijvoorbeeld de Balkan of Zuid-Europa, dan heb je te maken met een meidoorn die eerder bloeit. Daar komen dan ook eerder de insecten op af, maar de bonte vliegenvanger, die terugkomt uit Afrika, is dan te laat. Zo hangt alles met elkaar samen”, zegt Tingen die daarnaast wijst op het gevaar van plagen en ziektes die uit andere landen hier naar toe komen. “Bijvoorbeeld meidoorn uit Italië is zeer gevoelig voor bacterievuur, iets wat bij de autochtone soort c.q herkomst bijna niet voorkomt.”
Foute inschrijfsystematiek
Nu is het zo dat nog altijd ook bijvoorbeeld terreinbeherende organisaties zaai- of plantgoed kunnen inkopen zonder dat daaraan expliciete voorwaarden ten aanzien van herkomst of registratie worden gesteld. Iets waar Tingen en Kragt helemaal niet blij mee zijn. “Er is lange tijd te weinig aandacht geweest voor de herkomsten en daarmee de Rassenlijst. Voor de aanschaf van plantgoed was vooral de prijs bepalend. Dat is een gevolg van de huidige, gangbare inschrijfsystematiek (bestekken) waarbij de laagste prijs vaak de doorslag geeft. Juist datgeen dat de meeste aandacht met betrekking tot kwaliteit en realisatie van het ‘eindproduct’ behoeft, komt daarmee ‘aan de achterste speen’ te hangen en vormt daarmee een sluitpost. Dat kan niet waar zijn als je bedenkt dat je tenminste een investering voor de eerstvolgende 100 jaar doet en mogelijk nog voor langer”, aldus Kragt, die vervolgt: “De zaken waren te veel versnipperd. In de jaren negentig is Staatsbosbeheer weer begonnen met meer aandacht vragen voor de kwaliteit van zaai- en plantgoed. Er kwam weer aandacht voor de bestaande zaadgaarden en in 2006 werd in opdracht van het Ministerie van LNV de genenbank voor bomen en struiken ingericht te Roggebotzand. Gelukkig is nu weer sprake van een kentering en zien partijen wel in dat goed zaai- en plantgoed belangrijk is.”
Autochtoon of ingeburgerd
Maar nu sprake is van opwarming van de aarde en dus de klimaatverandering onomkeerbaar lijkt, is het toch ook tijd om daar op in te spelen? Tingen is voorzichtig. “De basis blijft autochtoon. Dat wordt ook wetenschappelijk geadviseerd. Neem bijvoorbeeld de Eik. Die voelt zich overal thuis en komt van oorsprong uit Zuid-Europa, maar heeft zich genetisch in de loop der eeuwen aangepast aan onze klimaatregio en mag je autochtoon noemen. Maar de Tamme kastanje bijvoorbeeld is een cultuurvolger (komt uit Zuid-Europa) net als de Zwarte noot (komt uit Noord -Amerika). Ze zijn door de mens ingevoerd in onze klimaatregio, maar staan hier in bosverband nog niet zo heel lang. We noemen dat ‘ingeburgerd inheems’. Daarnaast heb je ook nog inheems-autochtoon. Dat zijn de soorten die hier van nature voorkomen zonder menselijk toedoen. Van deze soorten is bekend dat het genetisch materiaal gedurende de laatste 10.000 jaar in onze klimaatregio voorkomen. Deze inheems-autochtone soorten kunnen zich langs natuurlijke wijze vermeerderen en zijn ze in staat zich staande te houden zonder menselijk toedoen of ingrijpen. Op dit moment bestaat nog circa 5 procent van onze bomen en struiken uit oorspronkelijke inheems-autochtoon materiaal.
Broodboom
Maar wat is dan het verschil tussen de Douglas en de Robinia, waar bij de eerste wel met open armen wordt ontvangen en de tweede niet? Kragt: “Douglas is hier zo’n 200 jaar geleden vanuit Noord Amerika naartoe gekomen, heeft zich genetisch uitstekend aangepast en is een erkend bosbouwkundige richtlijnsoort (ingeburgerd inheems). Maar deze Douglas moet je niet planten in monocultuur, want dat gaat ten koste van de biodiversiteit. Maar het is een uitstekende soort voor menging. Bovendien is de Douglas de broodboom voor het Nederlandse bos. Daar spelen opeens ook nog ander belangen”, zegt Kragt, die kijkend naar de Rassenlijst weer een heel andere mening over de Robinia en Zwarte noot heeft. “Voor wat betreft Robinia hebben we de nodige argwaan. De Robinia achten we schadelijk als invasieve soort en voor wat betreft de Zwarte noot willen we eerst een goede wetenschappelijke onderbouwing door het CGN.”